dinsdag 4 november 2008

Al enkele jaren is de kusttram voor mij een schier onuitputtelijke bron van onversneden ergernis. Om van het station in Oostende naar mijn zo geliefde Nieuwpoort te raken, zit er voor mij niets anders op dan te sporen langs badsteden als Middelkerke, Westende en Lombardsijde. Een reis van zo maar even drie kwartier.

Vanwaar die diepgewortelde aversie, vraagt u zich misschien af. “De kusttram, de lijn met de leukste bestemming!” Klinkt toch leuk? Niets is minder waar. Op de kusttram treft men namelijk vogels van diverse pluimage aan. Een willekeurige greep uit het aanbod: schreeuwerige horden kinderen die op hun bovenlip zand en snot mengen tot een slijmerig snorretje, corpulente dames met overdadig veel valsgouden sieraden die in gebroken Frans overleggen waar ze hun volgende crêpe of gauffre gaan eten, oude mannen die kauwend op pruimtabak emmeren over mijn krant waarmee ik hen “godverdomme bijna een oog uitsteek”, alcoholici met natgeregende honden die zich eerst droogschudden in je gezicht en vervolgens je broek onderkwijlen, krijsende baby’s, pubers die in al hun onbegrepen woede sigaretten opsteken en de nieuwste jumpschijven door hun gsm laten knallen. Zo kan ik nog even doorgaan. Ik hou immers zorgvuldig een lijst met grieven bij. En ik heb nog niet eens deze klassieker bovengehaald: “zoude gij niet eens rechtstaan voor d’ouwe mensen? ’t Is toch een schandaal.”

Ontelbare keren heb ik al gedacht: “hier schrijf ik nog eens een boek over”. Nu deze blog in het leven is geroepen, grijp ik mijn kans. Het is een begin. Op mijn galspuwende roman De Kusttram is het Zaad van Satan blijft het helaas nog even wachten. Laat mij dan nu ter zake komen.

In mijn gedachten klonk het cynisch: “kijk eens aan, de toekomst is verzekerd.”

De afgelopen herfstvakantie gebeurde er iets bijzonders op het vehikel van de haat –excuus- de kusttram. Ergens halverwege Raversijde stapte een Vlaamse scoutsgroep op. Ik schatte hun leeftijd ergens tussen 10 en 12. Ze droegen blauwe hemdjes met op de schouder een vervaarlijk klauwende leeuw. De jongens gingen aan de rechterkant van de tram zitten en hieven een luid “ik heb een potteke vet” aan. Leuk. Enkele haltes verder stapte zowaar nog een scoutsgroep op. Het bleek deze keer te gaan om een verzameling Waalse kinderen. Hun uniform bestond uit beige hemdjes en blauwe sjaaltjes. Het gezang van de Vlaamse leeuwtjes verstomde meteen, terwijl ze argwanend toekeken hoe de Waaltjes met sjaaltjes gingen zitten aan de linkerkant van de tram.

Stilte voor de storm, zo bleek. Na wat gefluister en gegiechel begonnen de Waalse kinderen enthousiast te zingen: “et les Wallons! Et les Wallons! Et les Wallons sont champions !” Groot jolijt. De Vlaamse padvinders wisten even niet goed wat te doen, maar al snel hadden ze zich herpakt. Even later klonk het dan ook aan de andere zijde: “et les Wallons! Et les Wallons! Et les Wallons sont des champignons!” Een bitsige zangwedstrijd barstte nu los en tussenin wierpen de jongens lustig scheldwoorden naar elkaar. Beide partijen bleken immers te beschikken over een hoogst uitgebreide en kleurrijke woordenschat. In mijn gedachten klonk het cynisch: “kijk eens aan, de toekomst is verzekerd.”

Toen de tram bijna in Nieuwpoort arriveerde stapte een bejaard koppel op. Aan hun gesprek te horen, ging het opnieuw om mensen uit Franstalig België. Ze keken verbaasd naar het strijdtoneel. De man stapte na een poosje af op de kinderen. Ik had bewondering voor de oude knar, die het aandurfde om daar even voor Kofi Annan te gaan spelen. Mijn inschatting van zijn intenties was echter fout. De man ging de Waalse kinderen vervoegen, strekte parmantig zijn knokige middelvinger naar de Vlaamse kinderen en zong lustig mee. De hilariteit aan de Nederlandstalige zijde werd beantwoord met een tweede erecte middelvinger en een krachtig “ta gueule!”

Ik stapte af aan de Jozef Cardijnlaan in Nieuwpoort. Aan mijn lijst met tramgrieven werd toegevoegd: communautaire rel.

De kusttram: haalt het beste in je boven.